Hoofdstuk 2
Geboorte
INHOUD

1
Introductie

2
Geboorte
Prehistorie
Verzamelaars en

jagers

De Agrarische

Revolutie

Als kind
Vruchtbaarheids- en

Vegetatiemythen

Hieros gamos

3
Groei

4
Bloei

5
Verval

6
Opleving

7
Herstel

8
Epiloog

 

Prehistorie

1. Over de „religieuze" beleving van onze vroegste voorouders kunnen we gewoonlijk slechts gissen. Normaal staan daartoe drie wegen ter beschikking: de studie van onze evolutionaire voorouders de mensapen (chimpansee), de historische interpretatie van vondsten en de vergelijking met de beleving van het kind. Ik heb mij echter verwonderd hoe alles mij intuitief ter beschikking staat. Alle inzichten komen spontaan in mij op. De details, de feiten uit het verleden moet ook ik natuurlijk opzoeken en naslaan, de grote lijn, de visie staat mij daarentegen als vanzelf helder voor ogen. Het lijdt tot de aanname, dat in de prehistorie het besef van „hemel en aarde" oceanisch, voorbewust was. De mens was spontaan deel van het Geheel, in eenheid met zijn omgeving, zonder dat hij of zij zich hiervan bewust was. Er was geen onderscheid tussen „ik" en „de rest", alles vond volmaakt natuurlijk „intuitief" plaats in een ongedeelde ruimte. Binnen was nog niet gescheiden van buiten. Gebeurtenissen in de „binnenwereld" waren van dezelfde aard als die in de „buitenwereld". Bij gebrek aan een innerlijk referentiepunt, was de vroegste mens overgeleverd aan deze impulsen. Zo kon woede niet onderscheiden worden van onweer, vreugde niet van een mooie voorjaarsdag, „persoonlijk" verlies niet van „innerlijke" pijn en angst niet van de bedreiging van „buitenaf". De dingen en gebeurtenissen waren zoals zij waren. Er was nog geen vermogen deze in een bepaald kader te verklaren of te interpreteren. Er was nog geen orientatie ten aanzien van zichzelf en de dingen. Als gevolg hiervan dus ook geen besef „van hemel en aarde". In de ontwikkeling die erop volgde waren vijf factoren van doorslaggevende betekenis: het voedsel, het onderdak, de technologie, de procreatie en de sexualiteit, waarbij de onderlinge relatie in de groep als vijfde toekomstbepalende factor kan worden gezien.

Verzamelaars en jagers

2. Algemeen wordt aangenomen, dat wij mensen op verschillende momenten van de evolutie „ontstonden" en wel in Afrika. Net als de Chimpansee van vandaag - volgens recent wetenschappelijk onderzoek niet alleen van dezelfde gemeenschappelijke stam zoals eerder werd aangenomen, maar zelfs onze rechtstreekse voorouder! - trokken wij in groepen door de jungle of savanne, levend van wat ons op onze weg kwam. Wij voedden ons hoofdzakelijk met bladeren, knollen, noten en vruchten, terwijl het af en toe voorkwam, dat wij naar behoefte op dierlijke prooien joegen. (Onlangs zijn in de jungle voor het eerst op dieren jagende en dier-etende Chimpansees gefilmd, een schokkende ontdekking, niet alleen voor de wetenschappelijke wereld). Voedsel is een eerste levensvereiste, vandaar dat de eerste identificatie - de eerste „uittreding" uit de ongedeelde wereld - die met de vegetatie was, direct gevolgd door de identificatie met de verschillende prooidieren. Door vereenzelviging met de levensbron, vereerden wij datgene waarvan wij direct afhankelijk waren. Zo ontstonden de vegetatie-, landschaps- of natuurgoden, de geesten van bomen, heuvels, vlakten, bronnen, rivieren en meren. Mensen brachten hun aktiviteiten zoveel mogelijk in overeenstemming met de vitale krachten van de natuur. Geboorte, groei en vernieuwing van de vegetatie stond in het centrum der sakraliteit. De sakraliteit van de vegetatie riep een geheel andere innerlijke houding op dan het contakt met de hemel. Wij hadden intiem (lichamelijk) contakt met onze directe omgeving, met grote intuitie voor de cycli van de natuur, waren er grotendeels zelf deel van en bootsten deze (later) na door bijvoorbeeld sexuele vruchtbaarheids- en vernieuwingsorgieen.

3. Aangezien het vooral de mannen waren die op jacht gingen, vereenzelvigden zij zich voornamelijk met hun „heilige" (prooi)dieren. Deze laatsten werden „totemdieren", het symbool van de locale groep. Iedere groep had een eigen symbool - in Europa waren de slang, het hert, de stier en bijvoorbeeld de vleermuis (Mallorca) de bekendste - waarmee een bepaalde groep zich identificeren kon. Voerden wij strijd en werd de ene groep door de ander overwonnen, dan werd heel vaak het totem van de overwonnen groep aan het eigen totem toegevoegd. Zo bleek in Europa het herttotem sterker dan die van de slang, hetgeen later in alle mogelijke mythes en voorstellingen bewaard bleef („St.Michael en de draak"), terwijl bijvoorbeeld in China de uitkomst van de rivaliteit net omgekeerd was. Daar werden de attributen van de overwonnen hert- en andere clans juist aan die van de zegevierende slang toegevoegd en het nationale symbool - de draak - was geboren.

4. In de vroege prehistorie zijn alleen materiële getuigen van religieuze beleving gevonden. Zij varieren van begraafplaatsen tot en met de rijkdom aan schilderingen, tekeningen, graveringen en beeldjes. De eerste verbeeldden uitsluitend dieren, „logisch" als je bedenkt, dat deze vroege mensen voor hun voortbestaan van dieren afhankelijk waren. Veelvuldig zijn ook de vrouwelijke terracotta’s. Het ligt voor de hand dat het vruchtbaarheidssymbolen waren, ofschoon ook andere interpretaties mogelijk zijn. Het beeld van de vrouw als voortbrengster van het leven. Immers, ook voor onze „primitieve" voorouders was het een evident feit, dat kinderen uit de moeder werden geboren. Het is daarentegen zeer waarschijnlijk, dat de relatie sex, bevruchting, zwangerschap en geboorte lange tijd verborgen is geweest. Zoals boven reeds opgemerkt, was er geen besef van de man als „oorzakelijk factor". Zelfs in latere Griekse mythen baarde Gaia (Moeder Aarde) bijvoorbeeld zonder hulp van de Goden (een man). Een bewijs hoe dominant de vruchtbaarheid van de vrouw ervaren werd. Het was dus de man voor wie de vrouw „een raadsel" was en wiens hersenen door dit oerfenomeen voortdurend werd gepijnigd. Zo zocht hij een „bovennatuurlijke" verklaring: „de vrouw op mystieke wijze verbonden met de aarde".

De Vegetatie

5. De vegetatie is de eerste mens het meest nabij. Dagelijks moet hij zich voeden van wat planten hem bieden. Omdat hij nog geen onderscheid maakt, zijn zij onderdeel van zijn wereld. Hij is met het groene leven op intieme wijze vertrouwd. Zijn instinkt leidt hem vanzelf naar de plaatsen waar hij voedsel kan vinden. Omdat hij en de vegetatie in dezelfde ruimte leven, heeft hij op een spontane en intuitieve wijze aandeel in dat wat „er achter" ligt. Hij voelt het Onzichtbare achter de natuur. Dat maakt dat de vegetatie een „complete omgeving" is, het is zijn thuis. De (latere) vegetatiegoden sterven en keren in het leven terug, analoog aan de opeenvolging der jaargetijden.

Het Water

6. Water werd vanouds ervaren als het levenselixer, de bron van het natuurlijke leven. In vele oorsprongsmythen van de mensheid wordt de aarde uit de oeroceaan geboren. Regen werd opgevat als de bevruchtende werking van de hemel(god) op de aarde. De rivieren waren de levensaders van de locale gemeenschap. Het hele leven was in alle opzichten afhankelijk van de rivier. Bronnen, eveneens van vitaal belang voor het voortbestaan, waren heilig. In Nederland zijn Heiloo en Dokkum voorbeelden van zulke heilige heidense plaatsen.

De Bergen

7. Voor onze voorouders in de Andes waren de bergen eveneens heilig. Elk jaar werden er offers gebracht om de berg gunstig te stemmen. Immers, de berg is het „mystieke" lichaam dat leven schenkt aan alles wat er op en bij de berg leeft. De berg geeft aan de gemeenschap alles wat zij nodig heeft: beschutting en onderdak, water, vruchten, knollen en dieren. De jaarlijkse offers worden op speciale plaatsen gehouden. Omdat de berg zoveel geeft, moet deze geregeld ook weer ontvangen. De offers hebben daarom tot doel het „vet", de krachtbron van het berglichaam, weer aan te vullen.

De Zon

8. Gezien de gedragingen van de moderne mens, moet zonaanbidding altijd al een onderdeel van de eredienst zijn geweest. Over de gehele wereld zijn er voorbeelden van te vinden. De zon wordt veelal ervaren als de (kracht)bron van het leven. Vooral in de latere agrarische gemeenschappen werd de zon vereerd in relatie tot de vruchtbaarheid van de aarde, de groei van het gewas en de vernieuwingskracht (regeneratie) van de kosmos. In vele culturen beschouwde de elite zich als „kinderen van de zon" (Inka’s, pharao’s en op Timor bijvoorbeeld). Ook dacht men, dat de zon elk etmaal een reis door de onderwereld maakte. Hij is daardoor tevens de gids voor de verstorven zielen.

De Maan

9. De maan heeft altijd een magnetische aantrekkingskracht uitgeoefend. Haar wisselende gedaanten en cycli deden alle mogelijke associaties met het dagelijkse leven opkomen. De weerschijn van de maan op het water, eb en vloed, de menstruele cyclus van de vrouw, de veranderde gemoedsstemming (maanziekte, „weerwolf") hadden daardoor alle een sakraal karakter. Ook werd er een „parallel" getrokken met het sexuele leven. Intuitief werd aangevoeld, dat de maan de aantrekking tussen de geslachten bevorderde dan wel afzwakte. De maan was het voorwerp van allerlei „projecties". Bij de oerinwoners van Equador was de nieuwe of „groene" maan een jong nog niet geslachtsrijp meisje, terwijl de volle maan gezien werd als een lustbezeten volwassen man, die op liefdespad was.

10. Net als alle andere „dieren" stonden onze eerste voorouders bloot aan het natuurgeweld. Vulkanen, aardbevingen, overstromingen, maar ook de meer gewone natuurverschijnselen als onweer, storm, vuur, droogte, dag en nacht, de seizoenen en voor de „noordelijken" ijs en kou, waren aan de orde van de dag. Ook hier waren wij aan overgeleverd, op een dusdanige wijze dat wij probeerden deze krachten te bezweren, ze van hun gevaar en grilligheid te ontdoen. Aangezien deze krachten niet behoorden tot de regionale ecologie, maar duidelijk een kosmisch karakter hadden, werd hiervoor „logischerwijs" het hemelgewelf - met al gauw „daarachter" een hemelgod - verantwoordelijk gesteld. In deze „fase" van de ontwikkeling - iedere groep op de eigen wijze - begint het ons te dagen ten aanzien van twee overheersende machten: het voedsel, de vegetatie, het landschap, de aarde enerzijds en de kosmos, de hemel anderzijds. Al het andere - wijzelf incluis - is van deze grote krachten afhankelijk en bevindt zich daartussen.

11. Samenvatting: In het begin was er een oceanisch beleven, een waarin de mens zich een voelde met zijn omgeving. Er was nog geen differentiatie tussen „ik" en mijn omgeving, binnen en buiten, hemel en aarde. In de fase die daarop volgde, was er - afhankelijk van de locale situatie - in een gemeenschap, groep of cultuur ofwel het „aardebesef" dan wel het „hemelbesef" het sterkst ontwikkeld. Bij verzamelaars stond de binding met de aarde, bij de jagers de orientatie op de hemel voorop. De sakraliteit van de Aarde wordt gewaarborgd door de vruchtbaarheidsgodinnen, terwijl het vereren van het hemelgewelf soms al wel, soms nog niet vervangen is door een hemelgod, een Opperwezen. Pas in de Agrarische Revolutie, toen de relatie tussen man en vrouw, dus ook die van hemel en aarde meer bewust werd, werd de mythe van het „heilige huwelijk" (hieros gamos) geboren.

De Agrarische Revolutie

12. Voordat Europa werd geinfiltreerd door Indo-Europees sprekende volken uit de Eurasiatische steppen, bestond er vooral in het Zuiden een matriarchale akkerbouwcultuur. De akkerbouw was ontdekt door de vrouw, zij beheerde de bodem, de groei der gewassen, de oogst en de verdeling van het voedsel. Deze cultuur was daarom gedomineerd door de Godin, het symbool van de wisseling der seizoenen, de vruchtbaarheid van de aarde , de eeuwige cyclus van geboorte, leven en dood, de maanritmen en al-wat-leeft zoals plant en dier. Alles wijst erop, dat het (sakrale) leven geheel of vrijwel geheel in handen van de vrouwen was. Door de overgang van de jagers/verzamelaarscultuur naar een agrarisch gebaseerde leefstijl, kreeg de vruchtbaarheidsgodin een dominante positie. De gevonden vrouwenbeeldjes uit deze periode bevestigen het bovenstaande, namelijk dat naast de rol van „vruchtbaarheidsgodin" de Vrouw het gehele leven - geboorte, leven, dood en regeneratie - beheerste.

13. Omdat de man alleen de jacht verzorgde en verder al het tastbare van het leven de vrouw toebehoorde, identificeerde hij zich van lieverlee met de „hemel". Niet alleen was hij het meeste „buiten" en bracht als jager of later als herder zijn tijd veelmeer onder de directe hemel door, maar tenslotte kwamen uit diezelfde hemel de bovennatuurlijke krachten, de overmacht, het ontzagwekkende en het „niet te controleren geweld". De identificatie met de hemel kwam overeen met zijn biologische aanleg, dezelfde aanleg die er nu voor moest zorgen dat dit al te vaak levensbedreigende geweld onder controle gebracht werd. Deze eigenschappen werden vooral ontwikkeld in de jagerscultuur als die van de Indo-europeanen, culminerend in een patriarchale sociale structuur. Het was deze cultuur die geheel Europa, inclusief de vrouwelijk-gecentreerde cultuur van Zuid-Europa zou gaan domineren. Fundamenteler was bovendien, dat identificatie met de hemel een principieel andere innerlijke houding teweeg bracht. Was daarvoor de verwevenheid met de natuur dominant geweest, werd deze nu op de achtergrond gedrongen door afstand, ontzag en tijdeloosheid, ontdaan van fysieke kwaliteiten, kortom dat wat wij nu „spiritualiteit" zouden noemen.

14. En niet alleen dat. De gangbare interpretatie is, dat in dezelfde tijd de man zijn rol bij de voortplanting ontdekte, hetgeen een enorme vooruitgang in prestige betekende. Het waren voortaan zijn kinderen die geboren werden. De landbouwgronden moesten bovendien worden beschermd en verdedigd, waardoor een eerste notie van bezit ontstond. De mannen namen uiteraard deze taak op zich, hetgeen tegelijkertijd een nieuwe machtsbasis betekende. „Logisch" dat hij vervolgens dit bezit aan „zijn" nakomelingen wilde doorgeven. Door de gelijktijdige vermenging met partriarchale culturen van buitenaf, had de man zich „in no time" van een tweede rangspositie naar dominantie „opgewerkt". Ook de vrouw met haar sexualiteit was nu aan zijn bezit toegevoegd. Was de erotiek in de voorafgaande cultuurperiode sakraal - een afspiegeling van de vruchtbaarheid van de aarde - nu was zij gedegradeerd tot persoonlijke lustbeleving. De haetaren, de heilige tempelpriesteressen van het matriarchaat, verdwenen ten gunste van gewone prostituee’s. Dat het vervolgens niet overal zo somber was, getuigen de volgende hoofdstukken.

Als kind

15. Als kind was ik het liefste buiten in de natuur. Vele momenten verstilde ik in bewondering voor wat om mij heen was. Het was of de bladeren, de aardgeuren, het geluid van vogels een plaats hadden binnen mijn eigen ruimte. Daarom was alles om mij heen mij even dierbaar. De natuur was een lichaam om mijn lichaam heen, een huis waarin ik mij geborgen wist. In zulke toestanden was ik stil, genietend van de eenheid. Het gras, de bladeren, de bomen en de aarde waren geen afzonderlijke dingen, maar de zichtbare uitdrukking van een mysterie dat daar achter lag. Ingebed in het onzichtbare vormden zij een eenheid, een organisme, vertoonden zij spontaan een samenhang. Ik was op volmaakt natuurlijke manier deel van deze gemeenschap. Het gras, het mos, de paddestoelen, de braamstruiken en de eekhoorns waren mijn broeders en zusters, zonder dat ik dit in woorden besefte.

16. Vervolgens deed ik pogingen om in mijn natuurlijke omgeving een huis in te richten. Daarbij voelde ik mij zowel tot de aarde als tot de hemel sterk aangetrokken. De geuren die met de aarde waren verbonden, gaven mij een oergevoel dat ik moeilijk kan omschrijven. Afbraak en vruchtbaarheid, verval en overvloed tegelijk. Die instinktmatige binding deed mij vaak het bladerdek, de humuslaag, omwoelen, vol bewondering wat ik daar ontdekte aan schimmels, insekten, mossen. De geborgenheid van en de verbondenheid met de aarde, dit hele speciale thuisgevoel, nodigde mij uit een hol te graven, wat ik dan ook deed. Een donkere ruimte voor mij alleen, waarin ik mij terugtrekken en verbergen kon, deed een diep gevoel van geluk in mij opkomen. Zij omsloot mij als een baarmoeder. „Hier hoorde ik voordat ik in de wereld geboren werd", zal ik ooit wel eens gedacht hebben. Het donker van mijn hol was mij overigens licht genoeg. Ik kan mij niet herinneren daar ooit enige angst gehad te hebben.

17. De hemel bewonderde ik in al zijn majestueuze ruimtelijkheid, het uitspansel, dat zo helder aanwezig, maar zo oneindig ver van mij vandaan was. Het heldere duister was fascinerend, vandaar dat ik er eindeloos door geabsorbeerd kon zijn. Het wierp mij echter tegelijkertijd terug op mijzelf, zo nietig als ik mijzelf ervoer. Hoewel indrukwekkend en ontzagwekkend, voelde ik mij er echter nooit angstig en verloren bij, eerder wierp het talloze vragen op, naar het „wezen" van het heelal, het mysterie dat daar achter zat. Mijn fascinatie met de hemel, de ruimtelijkheid om mij heen deed mij vervolgens een uitkijkpost maken. Hoog in de boom timmerde ik een flonder met wandjes, een echte boomhut. De bovenkant bleef echter open, zodat ik voortdurend naar alle richtingen kon kijken. De ruimtelijkheid buiten had weerklank met „die van binnen", ik voelde mij daar als een vogel in de lucht. Helder, vrij en zonder enige belemmering kon ik daar ademen en genoot ik wat ik ten diepste ben: grenzeloos en tijdeloos. Urenlang kon ik in ononderbroken aandacht daar boven in die boom Zijn, tot een stem riep...Han, waar ben je, kom je eten?

Vruchtbaarheids- en Vegetatiemythen

18. De geschiedenis van „hemel en aarde" is geen ontwikkeling in de lineaire zin. Er is geen rechtlijnige opeenvolging in de tijd te bespeuren. Er zijn ontwikkelingen in een bepaalde cultuur, die na hun hoogtepunt te hebben gehad weer wegzinken. Een cultuur kan een andere direct „bevruchten", of religieuze ideeën worden juist helemaal niet „overgenomen". Soms kan in een cultuur een hoogstaande vorm van „zo boven zo beneden" zijn ontwikkeld, terwijl eeuwen erna in omliggende gebieden juist weer „vroegere" fasen opbloeien. Zo was het bijvoorbeeld met de Kanaaiitische religie in het oude Palestina. Terwijl Egypte zijn hoogtepunt, zijn „hemelse orde" reeds achter de rug had, begon daarna in Kanaäan de cultuur rond de vruchtbaarheid en de vegetatie.

19. Reeds omstreeks 3000 B.C.E. (Before Common Era) vestigen zich Semieten in Palestina. Zij bedrijven akkerbouw en ontwikkelen een stadcultuur. Er is een levende uitwisseling met Egypte. Eeuwen later dringen de Amoriten de streek binnen, een herdersvolk. Zij worden door de oorspronkelijke bewoners als „wilde" nomaden betiteld. Zij assimileren zich echter en nemen de meer geciviliseerde gebruiken van de Kanaaiiten over. Hun hemelsgoden gaan een symbiose aan met de bestaande vruchtbaarheidscultus. Hetgeen resulteerde in El, de Oppergod. Hij wordt als „Vader der koningen en der mensen" voorgesteld. Hij is „heilig", „barmhartig" en zeer „wijs". Ook wordt hij als een stier voorgesteld. Door hierogamie, uit de vereniging met zijn twee vrouwen Ascherat en Anat „schept Hij de aarde". In de mythen - karakteristiek voor vele andere culturen - wordt El echter al gauw als een „zich terugtrekkende" God voorgesteld. Terwijl El zich meer en meer van Zijn schepping verwijdert, treedt Baäl, een jonge, energieke god op de voorgrond. Hij wordt „heer der aarde", „machtige" of „heer" genoemd. Hij is de oorsprong en de bron van alle vruchtbaarheid naast dat hij ook oorlogsgod is. De „wisseling van de wacht" is opvallend. Was de vruchtbaarheid in alle voorafgaande perioden voornamelijk het terrein van de Godin (behalve waar het om de direct „hemelse" bevruchting van de aarde ging als regen en wind), nu werd de vruchtbaarheid in zijn totaliteit door een mannelijke god opgeeist. In plaats van „passief" de vruchtbaarheid te „verzorgen", was het Baäl’s taak de strijd met de „zevenkoppige draak", het symbool van de verschrikking van het water (overstromingen) aan te gaan. Die voortdurende bedreiging van buitenaf zou dus heel goed de overgang naar de mannelijke vruchtbaarheidsgod bewerkstelligd kunnen hebben, immers zonder aktief de strijd aan te gaan, kon het voortbestaan niet gegarandeerd worden. Baäl zegeviert over het monster „zodat in plaats van de chaos en onvruchtbaarheid der zeeen" nu de kosmische norm en daarmee het ritme der regentijden hersteld was. Baäl vertegenwoordigt zo de ordening en stabiliteit van de seizoenen.

20. In een andere tekst bindt Baäl de strijd met de dood aan. Deze wordt gesymboliseerd door de god Mot. De laatste daagt Baal uit de onderwereld in te gaan, als bewijs van zijn onoverwinnelijkheid. Baal neemt de uitdaging aan. Hij is als de godkoning vastbesloten zijn heerschappij ook over de onderwereld te vestigen. Echter komt hij bij het betreden van de onderwereld jammerlijk om. Het is een centraal thema in vele vruchtbaarheids- en vegetatiemythen. Baal verpersonificeert de eeuwige kringloop van sterven en opnieuw geboren worden, het eeuwige ritme van de vegetatie. Hij sterft opdat zijn volk moge overleven. In het vervolg van de mythe komt Baäl terug op de aarde, onderwerpt alsnog Mot (zonder hem te kunnen doden) en gaat met zijn volk vervolgens een periode van vrede in. Hij symboliseert daardoor tevens een nieuwe goddelijke zijnswijze, een die ook de negatieve aspekten van het leven (chaos, dood) weet te integreren en te verzoenen. NB. Hier wordt tevens duidelijk, hoezeer het latere Christendom centrale elementen van de Kanaaiitische godsdienst heeft overgenomen.

Hiëros gamos

21. Zoals eerder opgemerkt, vielen in het Neolithicum (vanaf 10.000 B.C.E.) twee dingen min of meer samen: de „Agrarische Revolutie", ontdekt en in gang gezet door de vrouw en de ontdekking van de rol van de man bij de voortplanting. Op vele plaatsen bleek dit het begin van een patriarchale maatschappij te zijn. In andere gebieden echter ontdekten juist hierdoor zowel man als vrouw een gelijke opwaardering van hun status en positie. De vrouw beheerde huis, familie en land terwijl de man als gelijkwaardige partner daarin participeerde. In plaats van dominantie van de man over de vrouw werd de nieuwe rolverdeling als complementair gezien. Zoals zo vaak in de ontwikkeling van de mensheid zette de vernieuwing van de technologie gelijktijdige veranderingen op andere gebieden in gang. Er werd bijvoorbeeld met andere ogen gekeken naar de mysterieuze krachten van de groei. Kennis ontstond van zaden, planten en oogsten. De voortdurende vernieuwing van de „cultuurplanten" werd zo een deel van de sakraliteit. De bodem was het lichaam van Moeder Aarde, waar alles uit voortkwam en weer ten onder ging. Dat wat ten onder ging droeg bij tot vernieuwing in de volgende levenscyclus. Dit kon leiden tot gruwelijke rituelen, zoals bij de latere Azteken. Daar werd - om de oogstcyclus te regenereren - elk jaar een mens, een gevangene of jonge vrouw aan de maisgodin Chicomecoatl geofferd. Om dezelfde reden brachten de Khonds, een Dravidische stam in Bengalen nog tot in de negentiende eeuw mensenoffers aan de aardgodin, Tari Pennu. In het algemeen kregen wij echter meer inzicht in de samenhang en de aarde als een levend organisme. Verbanden werden gelegd tussen bijvoorbeeld de groeifasen en de maancycli, vrouwen en sexualiteit, sterven en opnieuw geboren worden.

22. Stond de Hemelgod eerst „werkeloos" op de achtergrond, nu identificeerde de man zich met Zijn werking. Immers regen, wind, storm, warmte, licht en donker, donder en bliksem, sterren en het hemelgewelf zelf hadden een niet te ontkennen (bevruchtende) werking op de aarde. Daarnaast was door de ontdekking van de landbouw het magisch-sakrale prestige van de vrouw enorm gestegen. Zij werd daarom steeds meer met „Moeder Aarde" geidentificeerd. De aanvullende rolverdeling tussen man en vrouw werd nu in „Hemel en Aarde" „geprojecteerd": het heilige huwelijk, de hiërogamie. Zo beneden, zo boven. De schepping was nu analoog aan het kind, zij was het gevolg van het „heilig huwelijk" tussen de God-Hemel en Moeder Aarde. Vooral in Indonesie, de Zuidzee, maar ook in Azie, Afrika en de beide Amerika’s is de mythe wijd verbreid. In ontelbare verhalen wordt verteld hoe uit de vereniging van het godenpaar de aarde werd geboren. Het is de oorsprongsmythe bij uitstek, reden waarom men dit kosmische huwelijk beschouwde als het voorbeeld voor het menselijk gedrag. (Zo was het op Java voor echtelieden gebruikelijk om tijdens het bloeien van de rijst in het open veld de liefde te bedrijven). Alleen in de streken waar later de „grote" patriarchale godsdiensten - veelal voortgekomen uit „geavanceerde" akkerbouwculturen (China, India, Midden-Oosten, Europa) - hun bloei zouden krijgen, delfde deze complementaire, levensnabije en evenwichtige mythe het onderspit cq bleef er grotendeels onbekend. Vooral in Europa had de patriarchale Joods-Hellenistisch-Christelijke cultuur al heel vroeg alle levensgebieden aan zich onderworpen. Europa raakte daardoor al heel vroeg uit balans, van zijn tweevoudige Bron vervreemd en op weg het buitenbeentje van de wereld te worden.

23. Zo zegt onze broeder in de Brhadaranyaka Upanishad (4,4,20): ik ben de Hemel, jij bent de Aarde". Daarvoor in de Atharva Veda worden gemaal en gemalin gelijkgesteld aan de Hemel en de Aarde. In Griekenland viert Dido haar bruiloft met Aeneas temidden van een hevige storm (Aeneis 4,165 e.v) waardoor hun vereniging samenvalt met die der elementen: de Hemel omarmt zijn gemalin en vergiet de bevruchtende regen. Daarnaast bootsten de huwelijksriten het voorbeeld van Zeus na die zich heimelijk met Hera verenigde (Pausanias 2, 36,2)

24. De rituele orgie ten gunste van de oogst heeft eveneens de hiërogamie van de bevruchtende Hemelgod met Moeder-Aarde tot voorbeeld. Onze voorouders gaven zich geregeld over aan een collectief-sexuele orgie ter bevordering van de vruchtbaarheid van het land. Deze orgieen kunnen eveneens worden opgevat als het intuitief teruggaan naar de creatieve Chaos van voor de schepping. Door zich daarmee te vereenzelvigen worden dezelfde krachten vrijgemaakt als die uit het Oerbegin, waardoor de regeneratie van het Leven en de vruchtbaarheid van de Aarde en het succes van de oogst maximaal worden gegarandeerd.

HOME

© 1999 Copyright by Han Marie Stiekema
Last update: 11/19/12